Het warmtegeleidingsvermogen van een bodemmonster
Doel
Nagaan welke invloed het vochtgehalte van de grond heeft op het warmtegeleidingsvermogen.
Materiaal
- Waterbak.
- 2 bekerglazen van 500 cc.
- 2 thermometer (1 merken op 5 cm van onderen).
- Maatcilinder.
- Hoeveelheid droog, grof zand op kamertemperatuur (20 ºC).
- 100 cc water van 20 ºC.
Methode
- Het waterbad is tot twee cm onder de rand gevuld en aan de kook gebracht.
- Vul de bekerglazen met elk 10 cm grof zand.
- Het ene bekerglas blijft droog. Het andere wordt zoveel water bijgegoten totdat het verzadigd is met water.
- Plaats het bekerglas met droge grond op het waterbad. Dus niet in het water maar op een ring. Er worden twee thermometers in het bekerglas gestopt: één tot op de bodem en de andere op de hoogte van vijf cm boven de bodem. Er mag niet geroerd worden (vijf minuten is genoeg).
- Daarna op dezelfde manier het bekerglas met de natte grond.
- Noteer daarna de gegevens in een lijngrafiek waarbij het beginpunt 20 ºC is en 0 minuten. Maak de temperatuurlijn van de bodem van de droge grond rood en voor de temperatuur op vijf cm rood gearceerd. Idem blauw voor de verzadigde grond.
Reflectievragen
- Verklaar de waargenomen verschillen.
- Waarom moet de grond niet geroerd worden bij deze bepaling?